Grietje (49) was pas getrouwd toen ze afscheid moest nemen van haar man

Drie jaar geleden verloor Grietje Schepers (49) haar man na een slopende strijd tegen kanker.

“Ik was ontzettend fier dat ik eindelijk officieel zijn vrouw was. We kregen nog vier maanden samen.”

Grietje Schepers
Leven van de liefde

“Toen ik Jan in 2009 leerde kennen, woonde ik in Antwerpen en hij in Heusden-Zolder. Daardoor konden we elkaar enkel in het weekend zien. Elke vrijdagavond stapte ik met mijn fiets op de trein en vloog ik echt naar zijn huis: ik kon precies de hele wereld aan. Straf toch, zo’n verliefdheid … Na een jaar pendelen kwam er een interessante job vrij bij hem in de buurt. Zou ik? Ik heb geen moment getwijfeld en verhuisde naar Limburg. Aanvankelijk was dat wel een aanpassing: van het drukke stadsleven naar het landelijke Limburg. Maar ik leefde van de liefde. Jan was een idealist, iemand die altijd het positieve zag in de mens. We hadden het zo fijn samen.”

Donderslag bij heldere hemel

“Jan kloeg nooit. Dus toen hij in de lente van 2015 knie- en rugklachten kreeg, was het helaas al te laat. Hij was ervan uitgegaan dat het wel een hernia zou zijn en verbeet de pijn. Maar toen hij eindelijk bij een kinesist terechtkwam, voelde die meteen dat er iets niet klopte en verwees hij Jan meteen door naar het ziekenhuis. Het verdict sloeg in als een bom: prostaatkanker met uitzaaiingen naar de botten. Zoiets verwacht je niet bij een veertiger. Maar Jan was zo’n schat van een man … Hij heeft het meteen aanvaard en zei: “We gaan doen wat we kunnen doen.”

Hij kreeg chemo en die leek aan te slaan. Maar een jaar later viel hij tijdens het paardrijden op zijn rug. Er werden foto’s gemaakt waaruit bleek dat de kanker was uitgezaaid naar zijn longen. Opnieuw chemo dus. Eind 2016 kreeg hij een epilepsieaanval: de kanker zat nu ook in zijn hersenen. Dat was het moment dat we ons realiseerden dat het te veel was. Prostaat, longen, hersenen…

We besloten te trouwen op 30 december. We wilden eigenlijk al veel eerder trouwen, maar hadden het altijd uitgesteld omwille van zijn ziekte. Het voelde heel dubbel aan: vreugde én verdriet. Maar ik was ontzettend fier dat ik eindelijk officieel zijn vrouw was. We kregen nog vier maanden samen. Tijdens die periode hebben we eigenlijk nooit echt gepraat over sterven. Het was geen kwestie van ‘niet willen’, we leefden gewoon in het nu en Jan had er geen behoefte aan om alles te analyseren. Samen hadden we maar weinig nodig om gelukkig te zijn.”

Nog maar enkele uren

“De laatste week van zijn leven had hij totaal geen energie meer. Hij kon zichzelf niet meer aankleden, maar heeft geen seconde geklaagd. Hij kreeg een epilepsieaanval en moest weer worden opgenomen in het ziekenhuis. Daar ging hij op drie dagen tijd enorm achteruit. Ik zat naast hem aan zijn bed toen de psychiater, het hoofd verpleegkunde en het hoofd neurochirurgie tegelijk zijn kamer binnenstapten. Dan weet je meteen dat er slecht nieuws komt. En inderdaad: ze konden niets meer doen.

Het was een kwestie van uren. Ik bleef naast hem zitten wachten en belde huilend een paar goede vrienden op. Niemand weet wanneer iemand doodgaat, de tijd was wazig. In zijn laatste momenten ben ik heel kwaad geworden en liep ik luid schreeuwend de gang in: “Hier is iemand aan het doodgaan! Kan iemand iets doen?!” Er kwam dan gelukkig een verpleger naar de kamer die bij me bleef tot Jan stierf. Daarna had ik niet eens de tijd om verdrietig te zijn, want je moet meteen in actie schieten. Zo veel praktische dingen die geregeld moeten worden.”

Altijd blijven dromen

“Na de begrafenis wou ik graag alleen zijn in het huis. Ik leefde op automatische piloot. Alles wat Jan altijd had gedaan, nam ik over. De zorg voor de twee honden, de schapen, de kat, de parkiet, de moestuin. Ik deed dat om hem te eren. Dan maaide ik bijvoorbeeld een hartje in het gras, of een oneindigheidsteken. Dat eerste jaar was Jan aanwezig bij alles wat ik deed. Als ik met de honden sprak, sprak ik met Jan. Want de honden: dat was Jan. Voordien was ik niet eens een hondenmens. Ze slapen nu zelfs bij mij. Als er iets met hen gebeurt… Daar wil ik niet aan denken. Het zou aanvoelen alsof ik hem voor de tweede keer zou verliezen.

Verder gaan met je eigen leven nadat je geliefde sterft, is niet evident. De tijd vertraagt. Ik denk dat andere mensen na een jaar misschien al verder stonden dan ik. Vandaag begin ik alles een beetje meer op mijn eigen manier te doen. Ik vermoed dat Jan de moestuin nog ecologischer zou aanpakken, maar ik moet proberen het los te laten. Mijn eigen weg vinden. Ik vraag me soms af of ik niet terug zou keren naar Antwerpen, maar tegelijk wil ik verder investeren in mijn leven hier. Ik sta opnieuw open voor schoonheid. De geur van bloeiende linde of lavendel kan mij intens gelukkig maken. Ik merk ook dat ik de laatste tijd wat minder naar zijn foto kijk in de woonkamer. Misschien heb ik het niet meer zo hard nodig om ernaar te kijken.

Jan had tot op het einde nog zo veel kleine en grote dromen: een paardentocht met kameraden, een reis naar Japan … Hij berustte erin dat het waarschijnlijk niet meer zou lukken, maar toch heb ik door hem geleerd dat je altijd moet blijven dromen. Sommige mensen die iemand verliezen, bloeien helemaal open en schrijven een boek of organiseren grootse feesten en festivals. Dat bewonder ik. Maar misschien zijn grootse gebaren niet nodig. Ik hou mijn eigen verlies klein, dicht bij mezelf. Misschien moet je verdriet gewoon laten zijn.”